Het had waanzinnig hard geregend. De droogte was in mum van tijd veranderd in een kolkende modderstroom, die van hoog naar laag zijn weg zocht. Dwars door tenten, langs luchtbedden, slaapzakken, stoffen hangkasten en zelfs onder caravandeuren door, vond het zijn weg. Wij hadden vooral met verbazing toegekeken, hoog en droog in onze cottage-op-poten. ‘Opa zou nu een inspectieronde over de camping lopen’, zei ik tegen zoons toen het ergste achter de rug was. ‘Kijken of hij ergens kan helpen.’
Dat idee leek de mannen spectaculair. Alle emmers en scheppen werden tevoorschijn gehaald en omgedoopt tot reddingswerk-materiaal. Vooral Jongste Zoon (hij is geen kleuter meer) had het op z’n heupen en riep de commando’s vurig toe: ‘Kom jongens! Aan de slag!’ En daar gingen we. Een beetje beschaamd wel, want het was natuurlijk een vorm van ongegeneerd ramptoerisme, maar goed, ik kon altijd nog ons zesde, onbeslapen bed aanbieden. Dat rechtvaardigde de nieuwsgierigheid een beetje.
Het was een zooitje, met als meest trieste geval een Belgisch gezin met jonge kinderen, dat net was aangekomen en prompt een week had bijgeboekt vanwege de prachtige plek. Nog geen nacht verder, stond hun tent kniehoog onder water. Alles nat. ‘Wat een ramp!’, verwoordde Oudste Zoon hun gevoelens. Er kon geen emmer of schep tegenop, dus trokken we verder.
Een echtpaar-met-caravan kon onze hulp wél goed gebruiken. Er lag een flinke plas onder het verhicle, tot in de voortent, en ze waren met speelgoedemmers in de weer om het water weg te krijgen. Jongste Zoon zou wel even een watergang graven, en ging samen met Echtgenoot voortvarend aan de slag. Ik nam een emmer ter hand, oudste zoons waren inmiddels in geen velden of wegen meer te bekennen.
“Ik vroeg mij af of de plas niet dieper kon worden, zodat ik er volledig in op kon gaan”
Na een paar minuten fanatiek scheppen, voelde ik me behulpzaam tot en met. Enthousiast vulde ik de volgende emmer, en gooide het richting de straatkant … óver de vrouw-met-caravan. Haar eerst nog droge kleren – een van de weinige droge kledingstukken in de wijde omtrek – waren ineens niet meer zo droog. Ik pakte haar arm: ‘Nee! Wat erg!’ Bedacht toen dat er iets met een ziekte was: ‘Ach. Stom! Nee! Wat erg!’ En vroeg me toen af of de plas niet wat dieper kon worden, zodat ik er volledig in kon opgaan. ‘Wat stom! Echt erg! Sorry! Zo dom!’
De vrouw-met-caravan moest lachen. Gelukkig. Het was geen probleem, fijn dat we hielpen, kwam wel goed, maak je niet druk. Ik dacht vooral: sukkel, dat krijg je ervan als je zo nodig de ramptoerist-met-reddingswerkambities moet uithangen.
Het werd een avond om nooit te vergeten. De brandweer rukte uit. Er stond een file voor de slagboom met mensen die besloten een nacht thuis te slapen. Hele interieurs werden van hot naar her gesleept, en weer terug. De droger draaide overuren. De plassen bleken magnifieke speelparadijsjes, totdat er een 1-jarig jongetje werd vermist (het liep goed af).
Zoons konden er niet over uit en doopten het gebeuren om tot ‘de ramp’. Wij besloten volgend jaar wéér een cottage te boeken.
Geef een reactie