Heeft jouw kind Pokémon kaarten? Nou, de mijne wel. Een stuk of zeventig, om ongeveer precies te zijn. En ik vind er niets aan.
Een paar weken geleden kreeg hij een fikse stapel van een klasgenoot. ‘Oké’, dacht ik, terwijl zoon gloeiend van trots de kaarten toonde. ‘En nu?’ Ik besloot voor de waait-wel-over-strategie te gaan. Een paar dagen met lede ogen aanzien. Tot ze op een of ander kastje blijven liggen. Verstoppen. Een halve dag afwachten of er nog een haan naar kraait. Weggooien. Werkt fantastisch. Meestal.
Een dikke maand later behoren de kaarten tot zijn standaarduitrusting. Zijn ze even ‘kwijt’ (niet mijn schuld!) dan is er blinde paniek; wordt de wasmand omgekeerd, of zijn nachtkastje, bed, rugtas, boekenplankje, om ze vervolgens naast de wc terug te vinden (of zoiets). Kaarten kopen doen we niet. Maar ze gebruiken … wát lastig.
Punt is dus dat sommige van die kaarten waarden en (karakter)eigenschappen promoten die niet zo lekker matchen met de mijne. Vechten. (Over)heersen. Duisternis. Ze dragen in z’n geheel niet bij aan de opvoeding zoals ik die voor ogen heb: het grootbrengen van een verantwoordelijke, karaktervolle kerel die kiest voor het leven (lees het gerust met een hoofdletter). Tegelijkertijd zie ik zijn plezier. Het leren geven en nemen. Zijn grote hart: ‘Klasgenoot had die kaart nog niet, dan mag ze de mijne wel.’ Het kleine ondernemerschap. Dus hang ik nog steeds bij stap 1 van de rage-die-niet-over-waait: het met lede ogen aanzien.
Je moet het kind ook niet met het badwater weggooien. Dus toog ik naar internet voor een rondje ‘waar komt Pokémon eigenlijk vandaan’. Wist je dat de Japanse bedenker van Pokémon (wat dus ‘Pocket Monster’ betekent) vroeger graag naar insecten zocht? Toen de velden en vijvers in zijn woonplaats vanaf de jaren ’70 steeds vaker plaatsmaakten voor huizen en beton begon zijn idee voor Pokémon te broeien, om de nieuwe generatie de kans te geven om net als hij op beestjes te jagen. Kijk, dat vind ik dan weer gaaf.
“Sommige kaarten zijn niet eens echt. En de Paw Patrol hebben ook superkrachten. Dus …”
Tijdens een avondmaaltijd gooide ik het maar eens op tafel. Naast de kaarten, die tijdens het eten streng verboden zijn. Wat vindt zoon eigenlijk van de beelden die zijn kaarten sieren? Hij, terwijl hij de stapel erbij pakt: ‘Nou kijk, deze vind ik wel goed (Eevee). Alleen deze wel iets minder (Volcarona).’ Ik: ‘Moeten we ze dan toch blijven gebruiken, of beter niet meer?’ Hij, schouderophalend. ‘Iederéén heeft ze. Het gaat toch alleen om de damage (de cijfers op de kaarten). Sommige kaarten zijn niet eens echt. En de Paw Patrol hebben ook superkrachten enzo. Dus …’
Ondertussen begin ik me ernstig af te vragen of ik te weinig ballen heb, óf dat het te veel bijzaak is om me er verder druk over te maken. Mijn zoon heeft ‘dus’ nog steeds Pokémon kaarten. Een stuk of 85, ik heb het even nagevraagd.
Geef een reactie