Het was op de grijze tegels van het treinstation, waar twee lege perrons zich voor mij uitstrekte, dat het me ineens overviel. Heimwee. Een verlangen naar die vroege, koude maandagochtenden dat ik me – ontbijt in de hand – naar de trein haast. Overvolle coupés. Altijd staan. Maar ook dat onverwachte gesprek met een vage bekende. Een grappig stel dat je aan het lachen maakt.
Ik mis mensen.
Ik zal nooit meer mopperen op de NS, denk ik. Want wat een zegen om te kunnen gaan een staan waar je wilt. En ook om af te spreken met wie er maar kan. Om elkaar aan te kijken, aan te raken. Even een ‘hallo’-kus of die ‘je kunt het’-knuffel. Zién in plaats van horen of lezen hoe het met de ander gaat.
Ik mis mensen.
Het gelaat van de ander doet een appel op je zegt de filosoof Emmanuel Levinas. Ik moet de laatste dagen veel aan deze uitspraak denken. Zou het kunnen zijn dat het gemis aan ‘de ander’ ook een gemis aan ‘appel’ is? En niet alleen aan appel, ook aan creativiteit, inspiratie, enthousiasme, denkstof, zingeving en ga zo maar door.
Ik mis mensen.
Mijn buurman zei: ‘Het wordt waarschijnlijk nooit meer zoals het was.’ De radio zei hetzelfde. En ook in de krant vond ik een soortgelijke quote. Ik wil het niet horen, niet lezen. Ik wil weer ontmoeten. Op een koude maandagochtend, op de grijze tegels van het station. Gewoon zoals het was.
Ik mis mensen.
Misschien stel ik me aan. We zijn nog maar vier weken op weg. We zijn gezond. We hebben elkaar. Wat piep ik? Er zijn zonder twijfel ergere dingen op de wereld. Veel erger. En ondertussen mis ik mensen.
Geef een reactie